4. Uitvoering en monitoring
Onder de Omgevingswet kan de omgevingsvisie op elk gewenst moment worden aangepast. De visie heeft dus niet een vaste einddatum. Dat is anders dan in de huidige Omgevingsvisie 2015 - 2030, die in de kader van de Wro is vastgesteld in 2015. Er is ruimte om de visie op elk moment – in zijn geheel of op onderdelen – aan te passen als dat nodig is of gewenst is. De gemeente is vrij om hierin keuzes te maken.
4.1 Borging toekomstige aanpassing en/of actualisering omgevingsvisie
In algemene zin geldt dat een flexibele Omgevingsvisie op hoofdlijnen meer ruimte geeft om te anticiperen op maatschappelijke veranderingen dan een gedetailleerde visie. Om die reden kent deze Omgevingsvisie een flexibele insteek.
De gemeente is dus vrij in het geheel of gedeeltelijk herzien van de visie. Wat ons betreft is herziening aan de orde, als hier aanleiding toe is:
- Vanuit beleidscyclus
- Vanuit monitoring en evaluatie
- Bij maatschappelijke ontwikkelingen
Als de visie strijdig is met gewijzigde regelgeving van andere overheden (bijv. die van het Rijk of de provincie) is er geen sprake van keuze. Aanpassing is noodzakelijk en de visie wordt dan op deze onderdelen aangepast. In zo’n geval is participatie niet noodzakelijk; de wijziging is opgelegd. Uiteraard is goede informatieverstrekking en communicatie daarbij wel van belang.
Wij voorzien dat het provinciale gebiedsplan voor stikstofreductie een directe aanleiding zal zijn om deze omgevingsvisie aan te passen.
4.2 De beleidscyclus
Een omgevingsvisie is één van de instrumenten die de gemeente gebruikt bij de uitvoering van de Omgevingswet. Samen met omgevingsprogramma’s , omgevingsplan, en omgevingsvergunning vormt de omgevingsvisie het gemeentelijk kader en een set van regels voor de uitvoering. Uit het plaatje hieronder blijkt dat deze instrumenten niet statisch zijn. De instrumenten werken samen en vullen elkaar aan.
Door de uitvoering van onze taken doen wij ervaring op met de instrumenten en hun uitwerking. Die ervaringen nemen we mee en op basis daarvan kunnen we in de cyclus weer bijsturen. Daarbij betrekken we ook in hoeverre en hoe vaak (op basis van goed gefundeerde onderliggende motivatie) is afgeweken van de Omgevingsvisie.
Bij het opstellen van deze in het kader van de Omgevingswet eerste (geactualiseerde) omgevingsvisie maken wij gebruik van de beleidscyclus. We volgen de cyclus zowel met de klok mee als ook tegen de klok in.
Wij gebruiken bestaande kaders en regels om te komen tot de geactualiseerde visie. Denk hierbij aan de bestuurlijke visie Romte en Ferskaat (2013), het coalitieakkoord Mei-inoar foarút 2022-2026, de ontwikkelagenda’s en Vitaal Opsterland.
De ervaring die we hebben met de uitvoering van de kaders en regels in het omgevingsdomein gebruiken we als input.
4.3 Monitoring
De invoering van de Omgevingswet met al haar facetten bestrijkt een periode van 8 jaar. Vanaf 2023 vindt er een grote transitie plaats. Veranderingen staan synoniem voor leren. Zeker in deze periode leren we van onze eigen ervaringen en die van anderen.
Om de ontwikkelingen inzichtelijk te hebben moet dus monitoring worden ingericht. Bij monitoring is het volgende van belang: alles draait uiteindelijk om de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Door middel van monitoring en evaluatie moet er inzicht zijn of het gekozen beleid leidt tot de gewenste basiskwaliteit van die fysieke leefomgeving. Dat veronderstelt dat inzicht is in de startsituatie en de actuele situatie.
Input voor monitoren wordt in ieder geval gevonden bij:
- FSP Leven in Friesland / www.fsp.nl/monitoren
- CBS
- PCCyclus (begroting, perspectiefbrief en jaarrekening)
- Handhavingsjaarverslag
- Jaarverslag VTH
- Gezondheidsmonitor van de GGD
- Gesprekken met Plaatselijke Belangen
- Gesprekken met maatschappelijke organisaties en ondernemersplatforms
4.4 Maatschappelijke ontwikkelingen
Maatschappelijke ontwikkelingen en/of kwesties die door de lokale samenleving worden ingebracht kunnen ook aanleiding zijn om de Omgevingsvisie aan te passen.
Het is dus van belang de maatschappelijke ontwikkelingen, belangrijke ontwikkelingen vanuit de Mienskip en leerervaringen regelmatig te monitoren. Zodat we op basis daarvan zo nodig bij kunnen sturen. Bijsturen is overigens niet enkel voorbehouden aan de Omgevingsvisie, maar kan ook met het Omgevingsplan of andere onderliggende (beleids)stukken.
4.5 Samenhang met milieuaspecten (MER en 4 milieubeginselen)
In de Omgevingswet zijn een aantal eisen gesteld aan de Omgevingsvisie. Zo moet de Omgevingsvisie laten zien hoe we omgaan met de vier milieubeginselen die in Europees verband zijn vastgelegd. Dat hebben we bij de uitwerking van onze ambities en opgaven gedaan.
Ook kan de Omgevingsvisie aanleiding zijn om een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Dat is een rapport dat de gevolgen voor het milieu in beeld brengt als we de keuzes van de Omgevingsvisie gaan uitvoeren. Deze visie bouwt verder op bestaand beleid. Er worden ook geen nieuwe locaties voor ruimtelijke ontwikkelingen aangewezen, die het doorlopen van een MER.-procedure nodig maken. Er zijn ook geen aanwijsbare MER-(beoordelings)plichtige besluiten opgenomen of te verwachten.
De Omgevingsvisie geeft richting aan wat wij belangrijk vinden. De ambities uit de Omgevingsvisie zijn dan ook nog abstract. Daardoor zijn de milieueffecten daarvan nu niet goed in te schatten. Als dat nodig is werken we dat uit in programma’s of in het Omgevingsplan. Indien vereist zullen we een milieueffectrapport maken.
4.6 Samenhang met Wet voorkeursrecht
De gemeente kan een zogenoemd ‘voorkeursrecht’ vestigen op gronden van anderen. Besluit een eigenaar tot verkoop dan wordt die grond eerst aan de gemeente aangeboden. De gemeente mag de grond daardoor als eerste aankopen. Hiermee kunnen wij ervoor zorgen dat bepaalde gronden een functie krijgen welke we in de Omgevingsvisie voor ogen hebben. Bijvoorbeeld om het mogelijk maken van woningbouw op nu nog agrarische grond. In deze Omgevingsvisie wijzen we geen concrete locaties aan voor een functieverandering. Mochten we als gemeente een voorkeursrecht willen vestigen, dan maken we dat eerst concreet in een programma of laten we dat blijken uit het Omgevingsplan.
4.7 Financiën
Voor ruimtelijke initiatieven geldt het “voor wat hoort wat principe”. Initiatieven waarvoor (financiële) bijdragen voor specifieke (ruimtelijke) ontwikkelingen worden gevraagd, werken we nader uit in hiermee samenhangende programma’s.